Sneak preview Kay
Kay, de Reiziger
NOOIT, MAAR dan ook nooit ga ik terug naar die ... die ... !’
Hij kan niets vinden dat precies uitdrukt hoe hij zich voelt. Woest schopt hij zijn natte laarzen in een hoek van het halletje en schudt de sneeuw uit zijn lange sliertige haren. Ze zijn bijna bevroren door de kou die al wekenlang het land teistert. Zijn gehavende tas smijt hij onder de kapstok, mikt zijn vale legergroene winterjas er overheen en valt dan letterlijk met de deur in huis, over de blauwogige Husky die tussen zijn benen doorschiet naar de voordeur en er wild tegenop begint te springen.
‘Rothond!’
Haastig krabbelt hij overeind, terwijl hij door moppert:
‘Ik ga echt nooit meer terug. Nu weet ik het zeker. Al dreigt u honderd keer dat ik dan nooit een laptop krijg, ik ga nooit meer naar die ...’, ineens valt hem het perfecte woord te binnen, ‘... die martelschool! Hoort u wel, Grootva!? ... Grootva?’
Verbaasd kijkt hij de lege kamer rond. Zijn Grootvaders stoel, vlak voor het grote raam met uitzicht over de heuvels, is leeg. De wind jaagt de sneeuwvlokken gierend rond het huis en laat hem huiveren. Grootvader is er altijd als hij uit school komt. En als het sneeuwt, zoals vandaag, staat er een blad met twee grote dampende mokken chocolademelk en zelfgebakken koek op tafel. Grootvader zit meestal òf voor het raam te lezen òf met zijn neus in de oude boeken aan tafel.
Kay schuift dan tegenover hem op een stoel, eet eerst twee van die zalige brokken koek en sluit dan zijn verkleumde vingers om de hete mok en blaast. Als Grootvader zijn brilletje afzet en hem afwachtend aankijkt, weet hij dat hij niet eerder van tafel komt voordat hij over school verteld heeft. Hij snapt niet dat Grootvader het wil horen, want het zijn nooit leuke verhalen.
Meestal wordt hij ’s morgens vroeg al opgewacht door zijn aartsvijand Ramses met zijn lafhartige vrienden, die hem de hele weg naar school jennen en uitjouwen tot aan het fietsenhok, want op het schoolplein patrouilleert elke ochtend een docent en dan maken de etterbakken dat ze wegkomen, de lafaards.
In de klas mist hij vaak de helft van zijn boeken, die hij later op de dag dan op de vreemdste plekken terugvindt. Of hij wordt weer eens voor paal gezet door een of andere docent die de pik op hem heeft. Waarom weet hij niet, maar om de een of andere reden mogen zijn leraren hem niet. Behalve mevrouw ‘Bifden’ van geschiedenis. Het lijkt eerder of zij hem in de gaten houdt. Als Ramses te ver gaat met zijn pesterijen is ze altijd toevallig in de buurt en zorgt ervoor dat Ramses gestraft wordt. Ze is misschien wel de enige reden dat hij het nog zolang volgehouden heeft om naar school te gaan. Zijn cijfers zijn nooit om over naar huis te schrijven en Grootvaders uitvoerige bijlessen halen niet veel uit.
Nu hij vandaag door Ramses en consorten een heuvel is afgerold als een levende sneeuwbal en hij zijn tas op het midden van de bevroren vijver achter de school terugvond, is de maat vol.
In de haard ligt het hout zacht te smeulen, terwijl op andere dagen een hoog oplaaiend vuur hem verwelkomt. Alsof Grootvader het net nog even heeft opgestookt vlak voor hij binnenkomt. Maar nu trekt een onaangename kilte door de woonkamer.
Kay hoort Finn achter zich blaffend tegen de voordeur opspringen, zijn grove nagels krassen over het ruwe hout. Hij rent terug naar de grote hal. De kolossale houten trap deelt de gang in tweeën. Hij rent hem met twee treden tegelijk op naar boven.
‘Grootva?’
De deur naar Grootvaders kamer klapt tegen de muur als hij hem opengooit. Een van de vele schilderijtjes, met gezichten uit oude tijden, valt op de grond. De lijst breekt in tweeën. Een scheur van glas trekt over het mooie vrouwengezicht dat hem met doordringende ogen aankijkt vanaf de grond. Een akelig voorgevoel kruipt door zijn gespannen lijf.
De slaapkamer is leeg. Op het keurig opgemaakte bed liggen, op een merkwaardige manier, twee zwarte broeken met daarboven twee lange jassen die hij niet kent. Het lijkt of Grootvader twee setjes kleding bij elkaar heeft uitgezocht en ondersteboven op zijn bed heeft neergelegd. Alleen kan hij zich niet herinneren Grootva ooit in zulke kleding gezien te hebben. De lange jassen zouden zo kostuums uit een theaterstuk kunnen zijn. De één is afzichtelijk fel paars met lange, wijd uitlopende mouwen met krullerige, zwarte slierten die ook aan de onderkant van de jas hangen. De andere is donkerpaars met zwarte mouwen en lange, zwarte en paarse stroken onderaan de jas, die warrig over elkaar gevouwen liggen.
Snel loopt hij langs het tafereel en gooit met evenveel vaart de deur naar Grootvaders badkamer open.
‘Grootva?’
Kay ziet dat het bad vol water staat. Gaat Grootvader in bad? Hij loopt verder de grote badkamer in en kijkt hoopvol om de hoek waar hij de wastafel weet. Maar er is niemand. Nog eens roept hij, maar het blijft stil. In een opwelling voelt hij aan het water, maar trekt verschrikt zijn hand weer terug. Het is ijskoud! Sterker nog, het lijkt wel of het aan het bevriezen is. Een flinterdunne ijslaag wijkt uiteen op het golvende water. Hij ziet zijn adem over het bad zweven. De kou trekt tot diep in zijn lichaam als een onbestemde angst door hem heen jaagt. Met een ruk draait hij zich om en sprint de badkamer uit, de slaapkamer door, naar de gang.
Plotseling blijft hij stilstaan; er klopt iets niet! Met bonzend hart loopt hij terug naar de kamer en kijkt voorzichtig om de deurpost. De tientallen gezichten aan de muur staren hem verbijsterd aan. Of is het zijn verbeelding dat ze met hem meekijken naar het hoge spijlenbed. Nog even netjes opgemaakt als voorheen, maar verder leeg! De kleding die er zojuist nog op lag is weg. Ook in de slaapkamer is het nu ijskoud.
‘Grootva?’, stamelt hij zacht.
Er komt geen antwoord. Het is doodstil in het kleine huisje. Ook Finn blaft niet meer en de wind is gaan liggen. Stap voor stap schuifelt hij achteruit de gang in, terwijl hij het bed in de gaten houdt. Hij knippert met zijn ogen alsof hij hoopt dat de setjes kleren er dan weer zullen liggen. Maar ze zijn weg en blijven weg.
Langzaam loopt hij steeds verder naar achteren de gang in en sluit behoedzaam de slaapkamerdeur tot hij in het slot valt. Hij draait voorzichtig de sleutel om en laat die in zijn broekzak glijden.
Dan stokt zijn adem in zijn keel. Achter hem hoort hij de trap kraken. Hij luistert gespannen, maar het blijft stil. Op het moment dat hij zich om wil draaien, in de hoop dat hij het zich verbeeld heeft, hoort hij iemand dichterbij komen. Hij voelt het bloed uit zijn gezicht trekken, terwijl zijn hart als een sneltrein door zijn borstkas dendert. Zijn kamer is maar vijf passen weg, aan de overkant van de gang. Als hij snel is, kan hij zich net op tijd achter zijn deur verschuilen en die op slot draaien. Vanuit het raam kan hij zo op het schuurdak springen. Hij kan het proberen.
Als hij zich omdraait, kijkt hij recht in twee blauwe ogen die hem schuin aankijken. Op een halve meter afstand staat Finn, roerloos, maar elke spier in zijn tengere lijf strak gespannen.
‘Shit, Finn! Ik schrik me dood!’
Hij knielt opgelucht voor de hond neer en slaat even zijn armen om de nek van het beest. Die likt hem over zijn oor en gaat dan zitten.
‘Weet jij waar Grootva is?’
De blauwe ogen van de Husky kijken hem onderzoekend aan, alsof ze hem iets willen zeggen. Maar hij begrijpt het niet en stormt naar zijn eigen kamer. Die is ook leeg. Evenals de douche, de rommelkamer en de grote zolder, waar het zó koud is, dat hij zijn eigen adem in wolkjes uitblaast.
Op het moment dat hij besluit weer naar beneden te gaan, valt zijn oog op de grote kist die midden op de zolder staat. Het is Grootvaders kist, waar hij nooit in mag kijken en die altijd stevig op slot zit. Maar nu staat hij, vreemd genoeg, op een kier. Het grote, ijzeren slot, dat met een speciale sleutel geopend moet worden en waarvan Grootvader alleen weet waar die is, hangt troosteloos aan de beugel van het deksel te slingeren. Alsof een zachte bries hem heen en weer beweegt. Het dak zucht en kraakt onder het zware gewicht van de sneeuw die al dagen achtereen uit de grauwe hemel valt. Kay haalt diep adem en voelt de kou zijn longen binnendringen. Voetje voor voetje schuifelt hij in de richting van de enorme kist, waar wel twee mensen in passen.
Hij aarzelt om hem te openen. Grootvader heeft hem op het hart gedrukt echt nooit in de kist te kijken. Toch is hij meer dan eens de trap naar zolder op geklommen om doodstil voor de kist te blijven staan. Misschien hoopte hij dat, als hij maar lang genoeg keek, de kist zijn geheim wel prijs zou geven. De kist had hem betoverd, maar nooit iets losgelaten. En telkens weer keerde hij terug, gevangen door een geheimzinnige kracht.
De sierlijke sleutel steekt nog in het roestige slot. Het is een vreemde, lange sleutel met aan het uiteinde een ronding met daarin een soort tekening in de vorm van een ovale gouden schijf. Er staan vreemde tekens in gegraveerd. Het is duidelijk een sleutel uit lang vervlogen tijden. De kist ziet er ook uit of hij eeuwen geleden aan koningen heeft toebehoord.
Hoezeer hij ook twijfelt of het wel verstandig is om de kist te openen en er in te kijken, hij kan de zuigende kracht die ervan uitgaat niet weerstaan. Kay moet weten waarom Grootvader de kist geopend heeft achtergelaten. Misschien komt hij er dan achter waar Grootvader is.
Hij verzamelt al zijn moed en knielt voor de kist neer. Langzaam duwt hij de loodzware deksel omhoog. De scharnieren lijken hem te willen waarschuwen met een doordringend gekras. Rillingen sluipen over zijn rug en bezorgen hem kippenvel. Tegelijk breekt het zweet hem aan alle kanten uit. Trillend staat hij op en zet het deksel vast met een grote haak die aan de zijkant van de kist zit.
Hij staart in een groot donker gat. Er komt niet genoeg licht door het kleine dakraam, dat bedekt is met een dikke laag grijze sneeuw. Hij weet dat er een grote lantaarn naast het trapgat hangt, maar de haak is leeg. Gehaast rommelt hij in Grootvaders houten gereedschapskist en vindt de knijpkat. De zaklamp waar je met een hendel in moet knijpen, vond hij als klein kind altijd geweldig. Nu klinkt het mechanisme van de knijpkat griezelig in de kille stilte van de zolderruimte.
Plotseling danst een ijl lichtje over de planken en al knijpend schijnt hij met de lamp in de kist. Aan de rechterkant is een gapend gat waar iets van grote afmetingen gestaan moet hebben, maar wat nu weg is. Links liggen oude boeken en vreemde voorwerpen opgestapeld. In een hoek ziet Kay iets dat lijkt op een wereldbol. Benieuwd naar wat het is, wil hij de bol uit de kist tillen, maar het gevaarte is enorm. Kay legt zijn knijpkat op de rand van de kist zodat hij licht heeft. Met beide handen tilt hij de wereldbol uiterst behoedzaam uit de kist en zet hem op de oude zoldervloer. De bol is doorzichtig en lijkt van binnenuit op te lichten. Hij is groter dan de normale wereldbollen die hij van school kent en reikt bijna tot zijn borst. Over de afbeeldingen van de continenten en wereldzeeën lopen talloze dunne, gouden lijnen met onverklaarbare tekens op de kruispunten. De lijnen lopen niet alleen om de wereldbol heen, maar gaan ook binnendoor. Midden in de bol is een wirwar van kronkelende lijnen die verschillende punten op de wereld met elkaar verbinden. Op de gouden houder staan tekens en symbolen die zo uit de dikke boeken van Grootvader lijken te komen. Nieuwsgierig naar de rest van de inhoud, duikt hij opnieuw in de kist. De boeken vindt hij niet interessant, ze zijn geschreven in een taal die hij niet kent of bevatten vage symbolen en andere tekens.
Hij ziet iets anders dat zijn aandacht trekt. Het is een soort waterpijp. Grootvader heeft hem eens verteld dat die door sommige volken, zoals de Arabieren, gebruikt wordt om met elkaar kruiden te roken. Maar deze pijp ziet er anders uit. Hij is enorm groot en heeft geen slang om door te inhaleren. Nieuwsgierig trekt hij het gevaarte over de rand. Maar dan dooft de knijpkat abrupt uit. Er valt een onheilspellend duister om hem heen. Met trillende handen tilt hij de glazen pijp verder uit de kist en wil hem op de houten planken zetten.
‘Kay!’ klinkt het dreigend door het donker.
Van schrik laat hij de pijp uit zijn handen vallen. Die spat met een klap op de harde vloer uiteen als een glazen zeepbel. Scherpe stukken glas vliegen langs hem heen en schieten tegen de wanden van de kist. Zijn hart krimpt ineen van spijt als hij zich langzaam omdraait.
‘Grootva?’
Hij kijkt verbijsterd in de getergde ogen van zijn Grootvader. Zijn witte baard zit vol takjes en smeltend sneeuwwater en zijn haar hangt in verwarde slierten onder een wollen muts vandaan. In zijn ene hand hangt de lantaarn nutteloos en donker naar beneden, terwijl hij met zijn andere hand houvast zoekt aan de trapleuning. Zijn stem klinkt vermoeid, maar scherp.
‘Kay, jongen, wat heb je gedaan?’
Benieuwd naar het hele verhaal? Houd onze website in de gaten voor nieuws over de verschijningsdatum.